Elegy in d klein (A. Glazoenov)
Afkomstig uit een welgestelde uitgeversfamilie uit Sint-Petersburg, kon de hoogbegaafde en financieel onafhankelijke Aleksandr Glazoenov zich al heel vroeg aan zijn hogere roeping, de compositie, wijden en zich ook al spoedig in nationale en internationale waardering en achting verheugen. Eerste compositiepogingen deed hij al op 11-jarige leeftijd. Hij had eerst les bij N. Jelenkovski; in 1879 werd hij bekend met Mili Balakirev, die hem bij Nikolaj Rimski-Korsakov als privéleerling aanbeval. Na twee jaar onderwijs begon hij aan het componeren van zijn eerste symfonie. In hetzelfde jaar (1882) voltooide hij zijn eerste strijkkwartet, dat evenals de symfonie al spoedig erkenning vond. In 1884 ontmoette hij voor de eerste keer Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, met wie hij spoedig goed bevriend werd.
Zijn buitengewone muzikale geheugen stelde hem in staat om samen met Rimski-Korsakov in 1887 enkele onvoltooide werken van Alexander Borodin af te ronden, na diens dood. Hij schreef de ouverture tot Prins Igor vanuit het geheugen op. Daarnaast completeerde hij ook het derde bedrijf van de opera en maakte de orkestratie van de derde symfonie van Borodin.
In 1888 schreef hij zijn Elegy voor cello en piano, opgedragen aan Franz Liszt.
Hij maakte ook kennis met een groot muziek- en cultuursponsor, Mitrofan Petrovitsj Beljajev, die hem in de volgende jaren financieel steunde.
Zijn debuut als dirigent vond plaats in oktober 1887. Als dirigent kwam hij meer in het westelijke buitenland en zo kon hij naast zijn eigen muziek ook die van zijn Russische collega’s aan een groot publiek bekendmaken, onder meer bij de Russische concerten tijdens de wereldtentoonstelling van 1889 in Parijs.
In 1899 werd hij professor voor instrumentatie en contrapunt aan het conservatorium van Sint-Petersburg. Ook na de Oktober-revolutie bleef hij op deze positie. In 1928 kon hij als Jurylid van de Franz Schubert-compositiewedstrijd naar Wenen reizen. Hij bleef in het westen, vertrok met zijn familie naar Parijs, waar hij verder componeerde. Als een van de weinige klassieke componisten schreef hij een aantal werken voor de saxofoon.
Aleksandr Glazoenov overleed op 70-jarige leeftijd in Parijs.
Glazoenov komt de verdienste toe, dat hij in zijn werken een synthese bewerkte tussen de stromingen van de muziek van Het Machtige Hoopje (Modest Moessorgski, Alexander Borodin, César Cui, Nikolaj Rimski-Korsakov en Mili Balakirev), dat een nationaal-Russisch, aan het idioom van de folklore georiënteerd compositie-ideaal nastreefde, en de daartegenoverstaande, meer westelijk georiënteerde stroming met Pjotr Iljitsj Tsjaikovski aan de spits. Hij was een briljant orkestrator, een begaafd kunstenaar in het gebruik van het contrapunt en een meester van de vormgeving. Zijn muziek bezit een zeer positieve grondstemming en een zucht naar pathos en heroïsche gestiek.
Nocturne (M. Glinka)
Michael Glinka was de zoon van een rijke landeigenaar, die in 1817 naar school in Sint-Petersburg werd gestuurd, waar hij een jaar pianoles kreeg van de Ierse John Field, die zich in 1803 in Sint-Petersburg had gevestigd. Bovendien leerde hij vioolspel en muziektheorie. Het was de wens van zijn vader dat hij in dienst trad op het ministerie van Communicatie, waar hij van 1824 tot 1828 werkte.
Daar hij niet behoefde te werken om in zijn levensonderhoud te voorzien en hij zich aan de muziek wilde wijden, nam hij ontslag. Van 1830 tot 1833 was hij in Italië, waar hij in Milaan bij de zanger en componist Basili studeerde. Daarna ging hij naar Wenen en vervolgens naar Berlijn, waar hij les kreeg van Siegfried Dehn van wie hij het advies kreeg om muziek te schrijven met een Russische grondslag. Voor het overlijden van zijn vader keerde hij naar Sint Petersburg terug, waar hij werkte aan zijn opera Een leven voor de Tsaar. Hij slaagde erin hem in 1836 opgevoerd te krijgen. Door familieomstandigheden duurde het tot 1842 voordat de bekendere opera Roeslan en Ljoedmila, naar een gedicht van Aleksandr Poesjkin, werd opgevoerd.
In 1844 bezocht hij Parijs en Spanje, in 1848 Warschau en van 1852 – 1854 bezocht hij Frankrijk weer. Het was tijdens een bezoek aan Berlijn 1856 – 1857 dat hij is overleden.
Glinka was de eerste die opera’s op Russische thema’s ging componeren. Zijn muziek was een inspiratiebron voor latere componisten als Tsjaikovski en Rimski-Korsakov. Men noemt hem daarom ook wel de vader van de Russische muziek.
De Nocturne (ook wel “La Seperation” genaamd) componeerde hij in 1837.
Nocturne opus 19 nr. 4 (P. I. Tchaikovsky)
Piotr Iljitsj Tsjaikovski was eerst ambtenaar, ging muziek studeren aan het Conservatorium van Sint-Petersburg en werd toen leraar aan het conservatorium van Moskou dat net was geopend. Tegen de zomer van 1867 had hij al zijn eerste pianostukken geschreven en liet ze publiceren. Een rijke bewonderaarster, gravin Nadezjda Filaretovna von Meck, bood hem in 1877 de mogelijkheid zijn leven geheel aan het componeren te wijden. Jarenlang onderhielden zij een innige briefwisseling, maar Tsjaikovski heeft haar nooit willen ontmoeten. In 1890 zette de gravin haar financiële steun om onduidelijke redenen stop. Een onbewezen theorie is dat zij zich niet kon verenigen met zijn seksuele geaardheid.
Tsjaikovski reisde veel, werd overal geëerd, maar was een eenzelvig en eenzaam mens. Hij overleed op 53-jarige leeftijd aan cholera in Sint-Petersburg. Er wordt echter steeds weer aan deze doodsoorzaak getwijfeld. Het gerucht dat hij zelfmoord gepleegd zou hebben door vergiftiging, is erg hardnekkig. De theorie dat hij dit gedaan zou hebben na een veroordeling door een ‘ereraad’ van voormalige studievrienden op beschuldiging van ‘liederlijk’ (homoseksueel) gedrag dat niet naar buiten mocht komen, heeft fervente aanhangers en bestrijders en is ook in literaire fictie verwerkt.Zijn broer Modest, die een biografie over hem uitbracht, zou hebben getracht de zelfmoord geheim te houden.
Naast zes symfonieën schreef hij onder meer symfonische gedichten, tien opera’s (waarvan hij één vernietigde), pianowerken, strijkkwartetten, liederen en vioolmuziek. Vooral het Eerste pianoconcert, het Vioolconcert, de Vierde, Vijfde en Zesde symfonie, de Ouverture 1812 en zijn balletmuziek (bijvoorbeeld Het zwanenmeer en De notenkraker) worden vaak uitgevoerd. Tsjaikovski slaagde erin om invloeden uit de West-Europese klassieke muziek succesvol te verbinden met de Russische muziek. Zijn muzikale voorkeur ging uit naar Mozart en Mendelssohn.
Zijn werken zijn ook geliefd vanwege de zeer welluidende orkestratie en de rijkdom aan melodieën. Tsjaikovski verwerkte in een aantal composities op bijzondere wijze de wals, niet alleen in zijn balletten, maar ook in zijn symfonieën. Zijn muziek werd door landgenoten uit zijn tijd, in het bijzonder de nationalistisch-Russische componisten van Het Machtige Hoopje, als (te) westers bestempeld.
De Nocturne (deel 4 uit een verzameling van 6 composities) schreef hij in 1873. De eerste Uitvoering was op 03-04-1888 in Parijs door Anatoly Brandukov (cello) met het Colonne Orchestra onder leiding van Pyotr Tchaikovsky.
Cellosonate opus 119 (S.S. Prokoviev)
Sergei Sergeyevich Prokoviev werd geboren op een landgoed in het huidige Oekraïne en kwam tijdens zijn jeugd veelvuldig in contact met muziek onder meer onder invloed van zijn moeder die hem niet zelden meenam naar de opera. Prokofjev studeerde vanaf 1903 aan het Conservatorium van Sint-Petersburg bij onder anderen Nikolaj Rimski-Korsakov en Anatoli Ljadov. Hij werd er opgeleid als componist, pianist en dirigent. Aanvankelijk maakte Prokofjev vooral naam als pianist. In 1918 week hij uit naar de Verenigde Staten, maar hij redde het daar niet wegens de grote concurrentie met een ander Russisch componist Sergej Rachmaninov en vertrok in 1920 naar Parijs. Ook in Parijs had hij moeite om te wedijveren met een andere Russische componist Igor Stravinsky en zijn concertreizen brachten hem in 1927 voor het eerst terug naar de Sovjet-Unie, die hem in 1936 definitief teruglokte en waar hij in maart 1953 overleed, overigens op dezelfde dag als Stalin. Door de grote volkstoeloop na het nieuws van Stalins dood kon het lichaam van Prokofjev pas dagen later uit zijn huis worden gehaald.
Prokofjev wordt gerekend tot de grote Russische componisten van de twintigste eeuw, hoewel hij geen groot vernieuwer was. In de vorm van zijn werken hield hij zich doorgaans streng aan de klassieke voorbeelden. Sommige van zijn werken doen hem kennen als een humorist, ofschoon hij ook ernstige paden bewandelde.
De Cellosonate in C majeur, Op. 119, werd gecomponeerd door Sergei Prokofiev in 1949. Het jaar daarvoor werd Prokofjev beschuldigd van formalisme door het Zhdanov-decreet en veel van zijn muziek werd verboden. Hij bleef echter muziek componeren, hoewel hij niet zeker was of zijn nieuwe werken ooit in het openbaar zouden worden uitgevoerd.
In 1949 woonde Prokoviev een concert bij waarin Mstislav Rostropovich Nikolai Miaskovsky’s Cellosonate nr. 2 in A minor, Op. 81 Prokofjev was zo onder de indruk van Rostropovich’ uitvoering dat hij vastbesloten was een Cellosonate voor hem te schrijven. Tegelijkertijd schreef Prokoviev de symfonische suite Winter Bonfire, Op. 122, het ballet Het verhaal van de stenen bloem, Op. 118, en de Pushkin Waltzes, Op. 120. De Cellosonate werd in 1951 in Moskou gepubliceerd.
Deel 1: Andante (grave) – Moderato animato
Deel 2: Moderato – Andante dolce – Moderato Primo
Deel 3: Allegro ma non troppo – Meno mosso – Allegro ma non troppo
Poem opus 32 nr. 1 (A. Scriabin)
Romance (A. Scriabin)
Etude opus 2 nr. 1 (A. Scriabin)
Aleksandr Nikolajevitsj Skrjabin Moskou, 6 januari 1872 – aldaar, 27 april 1915) was een Russische componist en pianist. Volgens de destijds geldende Russische tijdrekening werd hij geboren op eerste kerstdag van het jaar 1871 en stierf hij met Pasen op 14 april 1915.
Aleksandr Skrjabin werd geboren in een oorspronkelijk aristocratisch en later militair geslacht. Zijn moeder stierf een jaar na zijn geboorte en zijn vader was als diplomaat buiten Rusland gestationeerd; Skrjabin werd opgevoed door zijn tante Ljoebov en zijn twee grootmoeders.
Skrjabin speelde vanaf zijn vijfde jaar piano, maar kreeg zijn eerste lessen pas op zijn elfde, van George Konjoes. Ter voorbereiding op zijn conservatoriumstudie nam hij lessen bij Sergej Tanejev (compositie) en Nikolaj Zverev (piano). Hoewel ook Sergej Rachmaninov in Zverevs klas zat, werd Skrjabin unaniem erkend als de beste leerling. Hij kon niet goed van het blad spelen, maar bestudeerde de bladmuziek en speelde daarna de composities uit het hoofd. Ook was hij een begenadigd improvisator. Op het conservatorium van Moskou studeerde hij piano bij Vasili Safonov en compositie bij Anton Arenski; hij studeerde in 1892 af en kreeg de Kleine Gouden Medaille voor piano (wegens een conflict werd hij niet toegelaten tot het compositie-examen), waarna Skrjabin zonder compositiediploma het conservatorium verliet.
De rest van zijn leven heeft Skrjabin als componist en concertpianist rond kunnen komen. Hij had vaste contracten met uitgevers (aanvankelijk M.P. Beljajev, later de Russische Muziek Uitgeverij van Serge Koussevitzky, en ten slotte Jurgenson) en had ook enige tijd een maecenas in zijn oud-leerling Margarita Morozova. Daarnaast won Skrjabin jaarlijks een geldbedrag in het kader van de door Beljajev ingestelde Glinka-prijs voor nieuwe composities.
In 1897 trouwde Skrjabin met de pianiste Vera Ivanovna Issakovitsj, met wie hij vier kinderen kreeg. Hij verliet haar in 1904 en woonde sindsdien ongehuwd samen met de half-Belgische Tatjana Schloezer, met wie hij ook drie kinderen kreeg. Na de breuk met Vera kende Skrjabin enige tijd financiële problemen, maar zijn composities en concerten brachten hem op het eind van zijn leven grote roem en de nodige welstand.
Van 1898 tot 1902 was Skrjabin pianodocent aan het Moskouse conservatorium. Het lesgeven zat zijn componeren echter in de weg, en hij heeft na 1902 nooit meer een betrekking gehad.
Van 1904 tot 1910 woonde Skrjabin in West-Europa, voornamelijk in Zwitserland, maar ook in Noord-Italië, Parijs, en Brussel.
Na zijn terugkeer in Rusland bevond Skrjabin zich in het middelpunt van een kring van bewonderaars die zich aangetrokken voelden tot zijn verheven en mystieke gedachtegoed. De laatste jaren van zijn leven werkte Skrjabin aan een grote manifestatie, een Gesamtkunstwerk, het Mysterium, waarin alle kunsten en alle mensen verenigd zouden worden. Van dit beoogde kunstwerk zijn alleen grote hoeveelheden tekst overgeleverd en fragmenten van de muziek van een voorspel (L’action préalable).
Skrjabin stierf in Moskou onverwacht aan een bloedvergiftiging ten gevolge van een pukkel op zijn bovenlip. Hij werd onder grote belangstelling begraven en zijn werkkamer werd ingericht als Skrjabin-museum.
De drie nu klinkende werken zijn oorspronkelijk voor piano geschreven maar door Gregor Pjatigorski (een bekend Oekraïens cellist) bewerkt in deze versie voor cello en piano.
Sonate voor cello en piano (S.V. Rachmaninov)
Sergej Vasiljevitsj Rachmaninov werd geboren op het landgoed Semyonovo in de Oblast Novgorod. Muzikaal talent werd bij Rachmaninov reeds vroeg ontdekt. Zijn oudere neef Aleksandr Ziloti, zelf een pianovirtuoos, introduceerde de twaalfjarige Rachmaninov bij Nikolaj Zverev, een conservatoriumdocent die begaafde jongelingen tot pupil nam om ze voor te bereiden op het conservatorium. Na vier jaar werd Rachmaninov toegelaten tot het conservatorium van Moskou. Hij studeerde piano bij Aleksandr Ziloti, contrapunt bij Sergej Tanejev (zijn favoriete docent) en compositie bij Anton Arenski (waar Aleksandr Skrjabin een medestudent was). Tijdens zijn conservatoriumtijd componeerde Rachmaninov zijn eerste pianoconcert (1891). Dit werk staat bekend als opus 1. In 1892 studeerde hij – een jaar eerder dan de gemiddelde student – af, waarbij hij de prestigieuze gouden medaille uitgereikt kreeg.
In 1893 werd hij docent piano aan het Mariinski-Instituut te Sint-Petersburg, waar hij van 1897 tot 1898 tevens hoofd van de opera-afdeling was. Gedurende zijn aanstelling daar was Rachmaninov (in 1895) begonnen aan zijn eerste symfonie, in de hoop dat die hem nog meer succes zou brengen. De symfonie kreeg echter na de eerste uitvoering in 1897 een vernietigende kritiek, vermoedelijk als gevolg van een slechte uitvoering; volgens Natalya Rachmaninov (de vrouw van de componist) zou de dirigent, Aleksandr Glazoenov, dronken zijn geweest. Rachmaninov raakte depressief en weigerde het werk onder betere omstandigheden te laten uitvoeren. Het is gedurende zijn leven nooit meer gespeeld. Het fiasco had zijn creativiteit verlamd, en hij componeerde weinig.
Gelukkig kreeg hij een baan als tweede dirigent aangeboden door mecenas Mamontov, eigenaar/exploitant naar het naar hem vernoemde theater. In die functie leerde Rachmaninov de fijne kneepjes van het dirigeren. In die periode had hij een begin gemaakt aan een tweede pianoconcert, maar was niet in staat het werk af te ronden. Uiteindelijk, na zelfs een hypnosebehandeling ondergaan te hebben bij de arts dr. Nicolai Dahl, begon Rachmaninov weer met componeren, resulterend in het beroemde (aan Dahl opgedragen) tweede pianoconcert in c mineur (op. 18).
Kort daarop schreef hij de sonate voor cello en piano (op. 19), dat tegenwoordig als een van de belangrijkste cellowerken van de 20e eeuw wordt beschouwd. Sergej Rachmaninov overleed op 69-jarige leeftijd in Beverly Hills in Californië.
De sonate voor cello en piano (opus 19) in g mineur is een compositie uit 1901 (het manuscript vermeldt de datum 12 december 1901). Het wordt wel beschouwd als een van de belangrijkste cellowerken van de 20e eeuw. Het is Rachmaninovs laatste kamermuziekstuk.
De sonate bestaat uit vier delen:
- Lento – Allegro moderato
- Allegro scherzando
- Andante
- Allegro mosso
In de sonate verkent Rachmaninov duidelijk de mogelijkheden van de cello. Opvallend is de complexe pianopartij, die geenszins het karakter van een eenvoudige begeleiding heeft. De inhoudelijke inbreng van de cello en die van de piano worden vakkundig en over het algemeen evenwichtig (hoewel het zwaartepunt soms bij de piano lijkt te liggen) afgewisseld. In het Andante en in de slepende passage van het Allegro scherzando is de romanticus Rachmaninov te horen. Het Allegro scherzando is daarentegen veel wilder, afwisselend met lieflijke delen. Het Allegro mosso kan het beste als uitbundig worden omschreven, terwijl het Lento veel aan het dramatische tweede pianoconcert doet denken.
De cellosonate werd opgedragen aan zijn vriend Anatoli Brandukov, een cellist die in 1892 de première van Rachmaninovs Trio Elégiaque nr. 1 had verzorgd. De première was op 2 december 1901 te Moskou, met Brandukov als cellist en Rachmaninov zelf aan de piano.